Ik word wakker van een donderend geraas. Alsof er vlak naast ons huis een squadron helikopters is geland. We wonen nu anderhalf jaar in een westelijke buitenwijk van Madison, en in onze straat gebeurt normaal gesproken nooit wat, dus deze herrie is ongekend.

Als ik de gordijnen een stukje opentrek, zie ik wat er aan de hand is: de poppenhuisachtige woning van onze overburen is omsingeld door drie uit de kluiten gewassen pick-uptrucks. De motoren draaien stationair en voor zover ik kan zien zit er niemand in de cabines.

Ik loop verdwaasd naar de keuken en ga op zoek naar de koffie. Nog altijd is het me niet gelukt een merk te vinden dat acceptabele filterkoffie oplevert.

Even later gaat aan de overkant de voordeur open en braakt het huis van onze overburen een bescheiden stoet buitenissig geklede, ietwat corpulente mannen uit. Ze dragen allemaal een hesje of jas voorzien van een camouflageprint in verschillende tinten fluorescerend oranje. De laatste in de stoet is de overbuurman zelf. Over zijn schouder draagt hij een geweer, dat hij even later in de roestvrijstalen kist in de bak van zijn eigen monstertruck legt. Hij merkt me op en zwaait even, waarbij hij de ironisch-verontschuldigende blik trekt die ik ken van de momenten waarop we het over typisch Amerikaanse onderwerpen hebben en hij zich een beetje geneert. Wat betrapt vanwege mijn geloer zwaai ik terug. Dan klimmen ze in de pickups en begeleid door het geluid van een bescheiden vulkaanuitbarsting rijden ze de straat uit.

Die oranje hesjes. Het geweer. Het kan maar een ding betekenen: het jachtseizoen is weer aangebroken. De overbuurman en ik hebben het er onlangs onder het genot van een lokaal gebrouwen poging tot Belgisch bier nog uitgebreid over gehad. Het was een leerzaam gesprek. Op de eerste plaats is de term ‘jachtseizoen’ of ‘hunting season’ volgens de beoefenaars van wat ze zelf ‘outdoor sports’ noemen, niet de juiste term. Zij spreken van ‘oogstseizoen’: afgezien van de grijze wolf, mag al het wild dat een zomer lang in het bos en op de prairie heeft rondgedarteld, vanaf het begin van de herfst worden ‘geoogst’. Die feloranje hesjes dragen de jagers uit zelfbescherming: op die manier vallen ze goed op en hopen ze niet overhoop geschoten te worden door collega-jagers. Of beter gezegd: door andere ‘oogsters’. En die camouflageprint dient ondanks de oranje kleurschakeringen wel degelijk ter camouflage, vanuit de gedachte dat het meeste wild nu eenmaal kleurenblind is.

Terwijl ik hoofdschuddend wacht tot de koffie klaar is, besluit ik om me wat beter te verdiepen in dit fenomeen en ik kom al snel terecht op de site van de WDNR, oftewel The Wisconsin Department for Natural Resources (wilde dieren vallen in Wisconsin onder het containerbegrip ‘natuurlijke hulpbronnen’), een organisatie die bedoeld als een soort overheidsversie van Natuurmonumenten.

De feestelijke slogan van het oogstseizoen van dit jaar luidt: ‘Go wild!’. Deze slogan bevat een leuke kwinkslag, want niet alleen worden natuurliefhebbers aangemoedigd ‘de wildernis’ in te trekken, ze kunnen daarbij tevens helemaal ‘wild’ gaan op het gebied van dodelijk wapentuig. Immers: jagen met behulp van enkel een jachtgeweer is tenslotte ook zo saai. En dus heeft de WDNR ervoor gezorgd dat het oogsten van dieren nu leuker is dan ooit: je kunt uit je dak gaan tijdens de kruisboogweek, er is musketschieten voor gehandicapten, een pijl-en-boog-week met echte native Americans, een semi-automatic-rifle-week, een shotgun-schieten-voor-minderjarigen-vierdaagse: je kunt het zo gek niet bedenken. Alleen jagen met een speer ontbreekt op de lijst met oogstmogelijkheden, waarschijnlijk omdat dat geen bewezen authentieke manier van jagen door native Americans is. Want die hanteerden natuurlijk de pijl en boog en aangezien dat behoort tot de Amerikaanse canon van cultureel erfgoed, is dit anno 2019 nog altijd een volkomen legitieme jachtmethode. Wat de oorsprong van de jacht met een kruisboog op de lijst precies is, wordt me echter niet duidelijk.

Nu ken ik het exacte aantal niet, maar ik durf intussen gerust te stellen dat 90 procent van de bevolking van Wisconsin dit allemaal volstrekt normaal vindt, om niet te zeggen noodzakelijk, vanwege het in stand houden van een ‘gezonde’ wildstand. Jagen is in Wisconsin op z’n zachtst gezegd extreem populair: gedurende het jachtseizoen 2018-2019 werden er in deze staat 211.411 herten geschoten met een geweer, 40.405 met pijl en boog en 47.224 met een kruisboog en nog eens luttele duizenden tijdens de hiervoor genoemde speciale schietgelegenheden. Bij elkaar komt dit neer op ruim 300.000 geschoten herten (met en zonder gewei). De rest van het geschoten wild zal ik voor de gelegenheid buiten beschouwing laten, maar op een inwonertal van 5,8 miljoen zielen (inclusief minderjarigen en bejaarden) mag je gerust stellen dat er in Wisconsin per hoofd van de bevolking redelijk wat wild ‘geoogst’ wordt. Wie vreest dat er op deze manier geen enkel wild dier meer overblijft in deze staat, heeft het gelukkig niet bij het rechte eind trouwens: je struikelt er vanaf de lente soms letterlijk over de wilde dieren, vooral in de ochtend- en avondschemering. Wisconsin is redelijk dunbevolkt (het is qua oppervlakte ongeveer vijf keer zo groot als Nederland, maar er wonen dus nog geen 6 miljoen mensen) en met name in het noorden van de staat zijn enorme gebieden waar zelden mensen komen en het wild floreert, waaronder een grote populatie zwarte beren en een kleinere populatie beschermde grijze wolven.

Maar ook midden in de stad kom je geregeld wilde dieren tegen, zoals herten, wasberen, kalkoenen, opossums, coyotes, vossen en dassen. Aan die laatste diersoort heeft Wisconsin zijn bijnaam ‘The Badger State’ te danken, al heeft dat niets te maken met het feit dat er zo veel dassen voorkomen, maar alles met de vroegere mijnbouw. Mijnwerkers worden in Wisconsin ‘badgers’, oftewel ‘dassen’ genoemd en tijdens het oogstseizoen over het algemeen ongemoeid gelaten. Niettemin zal het weinig verbazing wekken dat er het nodige misgaat tijdens deze door de overheid gestimuleerde geweldsuitbraak. Zo nu en dan schiet men elkaar of zichzelf per ongeluk in het gezicht, met name tijdens het geliefde musketschieten wil dat nog weleens gebeuren, al neem ik aan dat de echte liefhebbers dergelijke ongelukjes beschouwen als iets wat er nu eenmaal bij hoort.

Afgezien van het idee dat er zoveel dieren om ons heen om het leven worden gebracht bij wijze van ‘sport’, vinden mijn geliefde en ik het vervelend dat we met name aan het begin van het oogstseizoen nergens meer veilig een boswandeling kunnen maken. Nu is dat ook de rest van het jaar al niet helemaal zonder gevaren – een goed deel van de bevolking in het pittoreske buitengebied van Wisconsin, in feite 90 procent van de staat, is naar onze maatstaven nog tamelijk ongepolijst, om het zo maar te zeggen. Dat betekent onder meer dat sommigen er het liefst het hele jaar rond graag schieten op alles wat beweegt, maar zich buiten het seizoen noodgedwongen beperken tot eekhoorns. Vanaf de herfst tot aan de winter bereikt dat geschiet echter een hoogtepunt en zie je her en der aan de rand van bos en prairie rookpluimen opstijgen uit oude oliedrums, waarin kadavers en andere dierlijke resten worden verbrand. De overheid propageert het ‘gebruik’ van de ‘oogst’ weliswaar, maar vrijwel iedereen die we erover spreken, beschouwt het vlees afkomstig van wild als een inferieure, onsmakelijke vleessoort. Ik sprak iemand die zei dat wild niet naar koe of varken, en dus vreemd smaakt, en daarom niet echt geliefd is. Mijn opmerking dat wij in Nederland wild vooral bij speciale gelegenheden eten en het vaak als iets exclusiefs beschouwen, wekte de nodige verbazing.

Deze merkwaardige, door de overheid aangemoedigde slachtpartij is een van de vele buitenissigheden waarmee we gedurende de twee jaar die we in Wisconsin doorbrengen, te maken krijgen. Hoewel er ook overeenkomsten zijn, blijven we ons bijna dagelijks verbazen en leren we uiteindelijk leven met het idee dat zo veel facetten van het leven in het Midwesten en in bredere zin de VS anders zijn dan wij met onze atheïstische, hogeropgeleide, Nederlandse achtergrond gewend zijn. Van dag- en nachtritme tot opvattingen over opvoeding, gezondheidszorg of eten: voor zoveel dingen uit het dagelijks leven gelden andere normen dan we van huis uit gewend zijn. Je zou zelfs kunnen zeggen dat er op onze tijdelijke thuisbasis op veel gebieden echt een andere moraal heerst dan in Nederland. Soms lijkt een bepaalde vorm van ethiek, zoals de slogan ‘Go Wild!’ doet vermoeden, zelfs ver te zoeken. Andere verschillen manifesteren zich op een intermenselijk niveau en hebben te maken met omgangsvormen: de kans op misverstanden ligt daarmee voortdurend op de loer. Voor je het weet vind je jezelf terug bij een tot voor kort wildvreemde thuis aan tafel, al etend van een ‘traditioneel’ gerecht.

Met het vorderen van de tijd die we in de VS doorbrengen, tekent zich steeds duidelijker een paradox af: hoe langer en beter we deel uitmaken van de samenleving, hoe meer we ons beginnen te verbazen over al die verschillen. Noem het een voortschrijdend inzicht. Op een gegeven moment kun je niet anders dan je afvragen hoe dit zit. Hoe kan dit? Hoe kan het verschil tussen dit deel van de wereld en het onze zo groot zijn?

Plaats een reactie