Vanuit Nederland hadden we een huis ‘geregeld’. De professor bij wie mijn geliefde ging werken, was zo aardig geweest om de bezichtiging namens ons voor haar rekening te nemen. Na afloop daarvan raadde ze ons vol overtuiging aan om het huis te huren, voor de op dat moment in onze oren belachelijk hoge huurprijs van 1800 dollar per maand, exclusief gas, water en licht. We wisten toen nog niet wat de hoogte van het salaris van mijn geliefde zou worden en hadden evenmin een helder beeld van wat mijn nieuwe langeafstandscarrière zou gaan opleveren. We waren ook niet echt ingevoerd in de gemiddelde huurprijzen in Madison of in de VS in het algemeen. Niettemin gingen we omwille van onze gemoedsrust akkoord: het kunnen afvinken van iets van ons toch al vrij lange to-do-lijstje vonden we belangrijker dan absolute financiële zekerheid. Bovendien verzekerde de professor ons dat dit een goede deal was.

Ons nieuwe onderkomen bleek in een buurt te liggen die herinneringen opriep aan Wysteria Lane, het zenuwcentrum van de legendarische serie Desperate Housewives: poppenhuisachtige huizen van enorme proporties, vaak uitgevoerd in de Amerika zo overvloedig aanwezige Queen Anne-stijl, omzoomd door perfect bijgehouden tuinen. Die suikerwerkachtige façades, waarachter zich natuurlijk de grootste drama’s en intriges afspeelden, werden in onze buurt veelal afgewisseld door cul-de-sacs met rondom half in de heuvels verzonken, modernistisch ogende Hollywood-woningen uit de jaren veertig en vijftig. De wereldberoemde architect Frank Lloyd Wright, bekend van zijn onnavolgbare prairiestijl, bleek uit de buurt van Madison te komen en niet geheel toevallig sierde een relatief hoog aantal van zijn ontwerpen onze buurt.

Omdat wij tot dan toe altijd in stadsappartementen hadden gewoond, gaf de uitstraling van dit alles ons een gevoel van ongekende luxe. Voor het eerst van ons leven woonden we in een vrijstaand huis met rondom een tuin. Het was weliswaar een van de kleinste huizen in de buurt, een soort semibungalow, maar in onze ogen was het groot genoeg. Bovendien bleek er achter ons huis een redelijk uitgestrekt stuk prairie te liggen, waar het onder meer stikte van de herten, die ’s avonds soms aan ons gazon kwamen knabbelen. Want ook dat hadden we nu: een gazon. En een grasmaaier, godbetert.

Onze nieuwe woonomgeving bevestigde én overtrof het beeld dat ik had van Amerika’s suburbia. Ik had altijd gedacht dat die Amerikaanse huizen in films en series overdreven groot werden voorgesteld aan de kijker, maar het geschetste beeld bleek aan de oppervlakte redelijk natuurgetrouw. Huizen in de VS zíjn over het algemeen echt gigantisch vergeleken bij wat wij in Nederland gewend zijn. In 2018 bedroeg de vloeroppervlakte van een gemiddelde eengezinswoning in de VS een ontzagwekkende 250 vierkante meter, maar in Madison lag dat gemiddelde nog een stuk hoger. De meeste mensen bij wie wij in Madison de loop van die twee jaar over de vloer kwamen, beschikten eigenlijk altijd over meerdere complete woonunits ín hun huis, zodat ze eventueel bezoekende familieleden een comfortabel verblijf konden garanderen. Vaak was aan iedere slaapkamer een aparte badkamer verbonden en sommige mensen in onze buurt hadden zelfs hun eigen sporthal. Dat leek ons aanvankelijk overdreven, totdat het winter en plotseling begrijpelijk werd. 

Omdat ons nieuwe huis pas per 1 juni konden betrekken, verbleven we de eerste drie weken in een anoniem appartement nabij de universiteit, waar we gestaag het lijstje met te regelen zaken verder afwerkten: een auto, verzekeringen, die kinderopvang, internet, telefoonabonnementen en meer. Algauw bleek dat je voor het afsluiten van een bankrekening een Amerikaans telefoonnummer nodig had en voor het verkrijgen van een Amerikaans telefoonnummer een Amerikaans bankrekeningnummer.

Tussen de bedrijven door hadden we met de eigenaar van ons nieuwe, ‘vaste’ huis afgesproken om er alvast een kijkje te nemen, zodat we te weten konden komen wat we niet nog hoefden aan te schaffen. Het eerste wat me bij binnenkomst in de keuken opviel, was het merk van het fornuis: Frigidaire, wat Frans is voor koelkast. Lichtelijk verwarrend. Het was het soort verwarring dat me sindsdien regelmatig zou achtervolgen in de twee jaar die erop volgen: het woord ‘furnace’ dat ik maandenlang interpreteerde als ‘fornuis’, maar binnen de gebezigde context geen fornuis, maar cv-ketel bleek te betekenen; de cv-ketel waarnaar ik zocht die helemaal niet bleek te bestaan, omdat alle huizen met hete lucht werden verwarmd; de ketel in de kelder die ik aanzag voor een cv-ketel die geen cv-ketel, maar een waterreservoir was; het kraanwater dat wij dronken, omdat de lokale overheid beweerde dat dat veilig was, terwijl het ons na een tijdje duidelijk werd dat helemaal niemand dat geloofde; de alomtegenwoordigheid van geloof; überhaupt onze eigen aanwezigheid in Madison: aan alles was wel iets verwarrend.

In het kader van de broodnodige ontspanning, besloten we om tussen alle rompslomp door de tijd te nemen Madison te gaan verkennen. Nu is er een hele waslijst aan Amerikaanse dorpen en steden die allemaal Madison heten. Dat komt doordat enorm veel steden en dorpen in Amerika naar voormalig presidenten zijn vernoemd en dat waren er in 1848, het jaar waarin Madison werd gesticht, gewoon nog niet zoveel, dus vandaar dat er sprake is van enige overlap. Madison, Wisconsin bleek te worden beschouwd als een soort voorbeeldstad voor de rest van het land. Alsof de landelijke overheid tegen de rest van het land wilde zeggen: kijk, er zijn ook plekken in ons land waar het nog wél relatief goed gaat, niet alles in het Midwesten is saai, kapot, failliet, verslaafd, achterhaald of leeg. Kijk maar naar de situatie in Madison, en trek er lering uit. Of neem het als voorbeeld.

Madison kon bogen op extreem lage werkeloosheids- en criminaliteitscijfers, op een extreem hoogopgeleide bevolking, op fantastische onderwijsinstellingen en op een on-Amerikaans niveau van openbare werken en nuts-voorzieningen. Het tijdschrift Money verkoos Madison in 1996 voor het eerst tot de beste plek om te wonen in Amerika, en sindsdien staat de stad steevast in de top van allerlei woon- en kwaliteitslijstjes. Dat hierbij het plaatselijke klimaat, en dan met name de winterperiode, meestal volledig buiten beschouwing wordt gelaten, beschouw ik achteraf als een redelijk geslaagde practical joke die de geloofwaardigheid van dat soort lijstjes behoorlijk onder druk zet. Om te wonen op een plek waar de temperatuur gedurende minstens drie maanden per jaar niet tot nauwelijks boven het vriespunt uitkomt, bleek wat dat betreft dan ook nogal een beproeving. Het feit dat wij in ons tweede jaar in Madison plaatselijk de strengste winter in decennia meemaakten, was op sommige momenten zelfs hallucinant te noemen. Het begon te vriezen in oktober, wat nog tot daar aan toe is, maar tussen half december 2018 en eind maart 2019 bleef de temperatuur eigenlijk voortdurend steken in de dubbele cijfers onder nul. Meestal was het rond de – 20 graden Celcius. Maar in de week van 30 januari 2019 daalde de temperatuur tot rond de – 40 graden Celcius, wat erin resulteerde dat het openbare leven volledig tot stilstand kwam. Openbaar vervoer werd opgeschort, omdat het wachten op de bus binnen 7 minuten kon leiden tot afgestorven ledematen. Scholen bleven langer dan een week dicht en ik vond het leuk om het Mpemba-effect in de praktijk uit te voeren: je gooit dan de inhoud van een pannetje water dat nét van de kook af is in de lucht, waarop dat water acuut bevriest. Maar al met al duurt is een winter van een halfjaar toch net wat te lang. Het is meestentijds simpelweg te koud om langer dan nodig in de buitenlucht te verkeren. Je wordt er wintermoe van. En dat terwijl Madison op dezelfde breedtegraad ligt als Barcelona.

Die winters buiten beschouwing gelaten, bevonden de levensstandaard en de sociale voorzieningen zich in Madison op een – voor Amerikaanse begrippen – bijna utopisch hoog niveau. Dat had misschien iets te maken met het feit dat het er in onze ogen uiteindelijk allemaal nogal braaf aan toe ging in deze stad. Het woord ‘degelijk’ dringt zich eveneens op. Madison voerde de zelfverkozen, ietwat rebels bedoelde bijnaam ‘Mad City’, zogenaamd onder het mom van ‘niets is ons te gek’, maar eerlijkheid gebiedt te zeggen dat daar in de praktijk niet al te veel van te merken was.

Gedurende die eerste zomer ging ik aanvankelijk vooral op zoek naar de rafelranden van onze nieuwe omgeving. Ik had zin om me als een soort antropoloog onder te dompelen in nieuwe subculturen, in het onbekende; ik wilde ontdekken hoe de lokale muziek-scene in elkaar stak en ik wilde de lokale mores leren kennen. Ik wilde me laten verrassen, me verwonderen en had zin om in aanraking te komen met nieuwe, onverwachte dingen. Het punt daarbij bleek al gauw te zijn, dat verschijnselen als gekraakte broedplaatsen, geïmproviseerde podia of underground-culturen in een nette stad als Madison veelal ontbraken. Hoezeer ik ook zocht, de meeste rafelranden bleken vakkundig weggemoffeld te zijn achter gegentrificeerde gevels en nieuwbouwblokken. Typerend was het feit dat een eind vorige eeuw nog berucht podium voor alternatieve muziek in Madison, genaamd The Frequency, inmiddels was opgekocht door een vastgoedontwikkelaar en dat er op de plek waar in de jaren negentig bands als Nirvana, Pearl Jam en REM optraden,  inmiddels een makelaarskantoor was gevestigd. Alles in Madison was tot in de puntjes geregeld. De cafédichtheid, waarvan beweerd werd dat die gigantisch was, was naar onze standaarden juist onthutsend laag en verkeerde in veel gevallen ook nog eens in kwijnende toestand. Wij begrepen toen nog niet hoe zoiets mogelijk was in een stad met bijna 45.000 studenten. Waar waren die dan?

Daarnaast zou Madison het gastronomische mekka van het Midwesten moeten zijn, en toegegeven, het stikte er van de geweldige restaurants en eetgelegenheden. Al gauw zouden we ontdekken dat goed eten in dit deel van de VS bepaald geen vanzelfsprekendheid was, dus wat dat betreft maakte Madison zijn reputatie waar. Maar het lekkerst (en goedkoopst), in de fijnste ambiance, aten we uiteindelijk toch in buurstad (en concurrent) Milwaukee.

Wat wel fijn was aan Madison, was het feit dat het een redelijk internationaal georiënteerde stad was, zeker, opnieuw, voor Midwesterse begrippen. In Belgisch biercafé Brasserie V bijvoorbeeld, waren de Amerikanen steevast in de minderheid. Het publiek daar bestond uit een amalgaam van nationaliteiten, afkomstig van alle continenten, dat bij tijd en wijle een smeulend sprankje hoop op wereldvrede brandende hield, omdat door die internationale samenstelling veel vastgeroeste culturele conventies leken weg te vallen. Het was prettig om geconfronteerd te worden met het soort sociale onbeholpenheid die mensen in den vreemde kan kenmerken; om de verwarring te zien die het gedwongen converseren in een andere taal dan de moedertaal kan veroorzaken.

Verder kende Madison voor een stad van dit formaat wel degelijk een redelijk indrukwekkende hoeveelheid poppodia. Het livemuziekaanbod was bewonderenswaardig: er was altijd wel ergens sprake van een gratis concert, waarbij het genre bluegrass het vaakst aan bod kwam. Tijdens en na afloop van de concerten en muziekevenementen die we bezochten, vielen we alsnog van de ene verbazing in de andere: op de eerste plaats was de kwaliteit van al die relatief onbekende muzikanten en bandjes verrassend hoog. In de zomer leek soms wel alsof op iedere straathoek livemuziek ten gehore werd gebracht door professionele muzikanten. Maar soms werd onze verbazing ook veroorzaakt door verschillende gradaties aan truttigheid waarmee je als muziekliefhebber in Madison geconfronteerd werd. Dieptepunt bij een concert was wel het moment dat er geen bier of frisdrank meer verkocht mocht worden, kort nadat de hoofdact van de avond was begonnen. En dat niet alleen: er mocht helemaal niets meer verkocht worden, nog geen flesje water. Het publiek werd geacht om gedurende twee uur zonder enige vorm van eten of drinken al zittend, in stilte te luisteren naar de band Weezer. Dit had alles te maken met handhaving van de orde, én het risico aangeklaagd te worden door dronken bestuurders na een ongeval. De angst van de concertorganisator was dat hij beschuldigd zou worden verantwoordelijk te zijn voor hún dronkenschap en de mogelijke gevolgen daarvan. Het bleek een reële angst: overal zag je reclame voor advocatenkantoren, gespecialiseerd in het aanklagen van iedere denkbare entiteit. De lokale krantjes The Capital Times en The Isthmus deden wekelijks op smeuïge wijze verslag van succesvol aangespannen rechtszaken en te gronde gerichte veroordeelden.

Het treurigst was de sfeer bij het Kohl Center, een vreugdeloze betonkolos annex sporttempel midden in de stad, die werd aangedaan door mega-acts als Foo Fighters, Muse, Metallica en Paul McCartney. Dat klinkt in potentie misschien opwindend, maar het Kohl Center hoorde bij de universiteit, wat betekende dat alcohol ten strengste verboden was in een omtrek van tientallen meters rond het perceel. En dat niet alleen. Ook hier werd dansen of bewegen niet op prijs gesteld: de meeste concerten in Madison waren zogenaamde ‘zitconcerten’. Om gevaar en verstoring van de orde te voorkomen, diende je als concertbezoeker bijna overal op je plaats te blijven zitten en te luisteren. Zelfs wanneer de aard en het doel van de ten gehore gebrachte muziek dat bijna onmogelijk maakte. Het verbod op dansen, dat ook in sommige cafés in de VS geldt, is een van de absurdste verboden waar ik ooit mee ben geconfronteerd. En dat bedoel ik vrij letterlijk: wij zijn echt een keer een kroeg uitgezet vanwege het feit dat we ongewenste dansende bewegingen maakten. ‘I need you to leave,’ werd ons vrolijk te verstaan gegeven. Ons (Amerikaanse) gezelschap gaf niettemin zonder enige wroeging de verwachte 20 procent fooi bij het afrekenen.

3 gedachten over “Verboden te dansen

  1. Echt lekker om dit te lezen, Sander! Fijn geschreven. Ik zit nu in Tirol (in het Zillertal om precies te zijn), dirndls en lederhosen in overvloed. Ze hebben hier ook nog een postkantoor, met 3 telefooncellen op de koop toe. Daardoor zou ik beter moeten weten, maar toch verbaas ik me hier regelmatig over de plaatselijke gewoontes. Zo schuift de verantwoordelijke jager aan, serieus, trots aan het hoofd van je tafel, vissend naar complimenten wanneer je zijn vlees eet.
    Maar Amerika is zoals altijd groter in alles.

  2. Lekker geschreven Sander! Fijn om te lezen. Ik zit zelf nu in het Zillertal, dirndls en lederhosen in overvloed. In de grootste plaats in de omgeving, Fugen, is een postkantoor. Met 3 telefooncellen op de koop toe. Dan weet je het wel. Hier gaat de prijs voor de uitvinding van de 21e eeuw niet plaatsvinden. Ik weet niet of ik het verbazingwekkend moet noemen dat de jager hier trots bij je aan tafel schuift wanneer je zijn vers geschoten gems van het wildmenu eet.
    Iedereen is een beetje een lul, niemand ontkomt aan hypocrisie, het is allemaal waar.
    Maar Amerika is altijd groter in alles.

Plaats een reactie